Hieronder treft u de beschrijvingen aan van enkele belangrijke egyptologen, die elk hun eigen steentje hebben bijgedragen aan de kennis die we momenteel bezitten over het Egypte met zijn farao’s.
Inhoud:
- Giovanni Battista Belzoni
- Jean-François Champollion
- Ippolito Rosellini
- Auguste Mariette
- Gaston Maspero
- William Flinders Petrie
- Howard Carter
- Lord Carnarvon
- Jürgen von Beckerath
- Kenneth Kitchen
- Zahi Hawass
- Mark Lehner
- Christian Jacq
- Otto Schaden
- Bob Brier
Giovanni Battista Belzoni
Giovanni Battista Belzoni (Padua (Italië) 5 november 1778 - 3 december 1823) is een van de belangrijkste figuren voor de ontdekking van tempels en graven in het Oude Egypte. Hij wordt beschouwd als de algemene voorloper van de Egyptologie en heeft ervoor gezorgd dat het Oude Egypte enorme bekendheid kreeg in het Westen.
Na enkele jaren verhuisde hij naar Engeland, waar hij zijn geld verdiende met allerlei bedachte spelen en door als krachtpatser aan verschillende voorstellingen mee te doen.
Zijn gestalte (hij was 2 meter groot) hielp hem daarbij.
Hij vertrok in 1812 uit Engeland.
Hij kwam via reizen naar Spanje, Portugal en Italië in Malta, waar hij kennismaakte met een afgezant van de pasja van Egypte. Hij werd uitgenodigd om zijn hydraulische machines aan de pasja voor te stellen, maar deze raakte niet overtuigd.
Op dat moment zat Belzoni in Egypte zonder inkomsten en toen kwam hij Henry Salt tegen. Deze kunstverzamelaar was consul-generaal in Egypte en verzamelde de kunstschatten van Egypte voor zijn land. Belzoni werd aangenomen en zou het kolossale beeld van Ramses II in het Ramesseum verplaatsen.
Op 27 juli 1816 begon hij met tachtig arbeiders aan de onderneming en bereikte op 12 augustus 1816 de Nijl, langs waar het beeld vervolgens naar het British Museum werd verscheept.
Het volgend jaar begon Belzoni aan een nieuwe onderneming. In Nubië had de Zwitser Burckhardt de tempel van Ramses II in Aboe Simbel ontdekt, maar er was nog niemand kunnen binnendringen. Belzoni vertrok naar het zuiden en begon aan het uitgraven van de tempel. Uiteindelijk kon hij op 1 augustus 1817 in het binnenste van de tempel komen.
Daarna richtte hij zich op de Vallei der Koningen en begon daar met opgravingen. Op 18 oktober 1817 vond hij het schitterende graf, Graf DK 18 van Seti I. In zijn tijd kon men de hiërogliefen nog niet lezen en Belzoni dacht dat hij het graf van Psammetichus had gevonden. Het graf is nu niet meer te bezoeken, maar wordt nog steeds het Graf van Belzoni genoemd.
Het volgend jaar hoopte hij een ingang te vinden in de Piramide van Chephren. Volgens Herodotus waren er geen binnenkamers, maar Belzoni bewees op 2 maart 1818 diens ongelijk toen hij de interne grafkamer vond.
De volgende jaren vond Belzoni ook nog de stad Berenice aan de Rode Zee en bereikte hij de oase van Bahariya waarvan hij dacht dat het deze van Siwa was.
In 1819 keerde hij terug naar Engeland en hij begon in 1823 aan een nieuw avontuur in Afrika. Hierbij hoopte hij de stad Timboektoe te bereiken. Daar stierf hij echter op 3 december aan dysenterie.
Zijn opgravingen in Egypte worden nog steeds bekritiseerd. Velen waren gekant tegen zijn overhaaste opgravingen en zijn plunderingen van Egypte. Men mag echter de tijdgeest niet uit het oog verliezen en men moet erkennen dat hij in enkele jaren tijd enorm veel heeft bereikt.
<Terug naar de inhoudsopgave>
Jean-François Champollion
|
Jean-François Champollion |
Jean-François Champollion (23 december 1790 – 4 maart 1832) was een Frans taalkundige en grondlegger van de Egyptologie.
Hij is beroemd door de ontcijfering van de Egyptische hiërogliefen die grotendeels aan hem te danken is.
Champollion werd geboren in Figeac en werd vaak de Jongere genoemd om hem te onderscheiden van zijn broer Champollion-Figeac.
Hij was een wonderkind als het om talen ging, toen zijn broer hem in 1805 naar Parijs meenam kende hij al Hebreeuws, Syrisch en Chaldeeuws.
Hij werd een leerling van De Sacy en specialiseerde zich in oosterse talen.
Hij leerde Koptisch, de liturgische taal van de christenen van Egypte, die al sinds de 12de eeuw een dode taal was. Zijn kennis van deze taal was van groot belang bij zijn studie van de hiërogliefen, omdat het de voortzetting van de taal van het Oude Egypte was.
In 1812 werd hij professor in de Oude Talen in Grenoble en begon hij een encyclopedisch werk te schrijven over alles wat met het Oude Egypte te maken had. Het geografisch deel daarvan werd in in 1814 uitgegeven.
Al in dit boek vermeldt hij dat hij vorderingen gemaakt had in het lezen van de opschriften van de steen van Rosetta. In 1821 gaf hij een boek getiteld “De l'écriture hiëratique des Anciens Égyptiens”.
Er was in deze tijd een discussie over de aard van de hiëratische en hiëroglifische tekens. Stelden zij klanken voor of begrippen? In 1821 dacht Champollion nog het laatste, maar in 1822 publiceerde hij een opzienbarend hiëroglifisch alfabet.
Zijn veranderde houding kwam waarschijnlijk omdat hij over de pogingen van Young om in de tekens klanken te ontdekken gelezen had. Champollion gebruikte de koningsnamen van de Ptolemeïsche tijd om de alfabetische tekens te ontrafelen.
Omdat deze koningen van Griekse afkomst waren, werden hun namen inderdaad in alfabetische tekens uitgespeld. Dit gaf Champollion de sleutel in handen: de namen van de koningen staan namelijk in de Egyptische tekst op de steen van Rosetta in cartouches, ovale omlijningen.
In de jaren 1822-1824 werkte hij als een bezetene om zijn begrip van het schrift en de taal verder uit te breiden, en in 1824 gaf hij zijn Pré cis du Système Hiëroglyphique uit, waarmee de basis voor het ontcijferen van de vele inschriften en papyri gedurende 3000 jaar geschiedenis gelegd was.
Hij vertrok daarna naar Turijn om de papyrus van die stad te bestuderen en vervolgens naar Egypte zelf, waar hij veel teksten eigenhandig optekende. Na zijn terugkomst in 1830 begon hij alle materiaal te ordenen en te vertalen, maar in 1832 stierf hij plotseling. Zijn broer nam daarna het werk zo goed mogelijk over en gaf zowel de Egyptische grammatica als het woordenboek uit, waaraan hij gewerkt had.
<Terug naar de inhoudsopgave>
Ippolito Rosellini
Ippolito Rosellini (Pisa, 1800 - 1843) is vooral bekend als medewerker van Champollion en was de eerste Italiaanse egyptoloog.
Hij studeerde Oosterse talen te Bologna.
In 1825 leerde hij Champollion kennen die in Italië reisde om papyri te bestuderen.
Hij vertrok in 1828 samen met hem naar Egypte om er de talrijke inscripties te bestuderen.
Rosellini was vooral verantwoordelijk voor de schetsen, die hij na de dood van Champollion uitgaf. Ook zorgde hij ervoor dat er verschillende vondsten in het Archeologisch museum in Florence terechtkwamen.
In 1834 wordt hij gevraagd om als eerste in Europa Koptisch te doceren aan de universiteit van Pisa.
<Terug naar de inhoudsopgave>
Auguste Mariette
|
Standbeeld van Auguste Mariette in zijn geboorteplaats (11 juli 2005) |
Auguste Mariette (Boulogne-sur-Mer, 11 februari 1821 - 18 januari 1881) was een van de eerste professionele Egyptologen.
Hij heeft talrijke opgravingen verricht en het Egyptisch museum in Caïro opgericht.
Via zijn neef kwam hij in aanraking met de Egyptologie. Hij raakte erdoor gefascineerd en raakte betrokken bij verschillende musea.
In 1850 ging hij naar Egypte en na een jaar ontdekte hij er het Serapeum waar de heilige stieren van Apis werden begraven. Hij verbleef er nog verschillende jaren en in 1858 richtte hij de Egyptische oudheidkundige Dienst op.
Met de ontdekte vondsten richtte hij het Egyptisch museum op.
Hij zou nog talrijke opgravingen verrichten in Sakkara, Memphis, Deir el-Bahari en Tanis.
Een andere belangrijke ontdekking was de daltempel van de piramide van Chephren waar nog talrijke beelden in stonden van Chephren zelf.
Mariette werd begraven in een sarcofaag.
<Terug naar de inhoudsopgave>
Gaston Maspero
Gaston Maspero (23 juni 1846 - 30 juni 1916) was één van de belangrijkste egyptologen ter wereld.
Hij was geboren in Parijs, maar van Italiaanse afkomst.
Hij zal door zijn ontmoetingen met Auguste Mariette geïntroduceerd worden in de wereld van het Oude Egypte
. Hij raakte er snel in gespecialiseerd en bemachtigde een zetel in het college.
In 1880 vertrok hij naar Egypte voor archeologische opgravingen. Het volgend jaar stierf Mariette echter en Maspero werd zijn opvolger als directeur van de Egyptische Oudheidkundige Dienst.
In hetzelfde jaar (1881) werden de mummies van de farao's ontdekt in graf DB320 door Emile Brugsch die Maspero toen net verving.
Maspero zou de verdere werkzaamheden leiden en enkele mummies van farao's uitpakken.
Ook zette hij de politiek van Mariette verder en bracht hij vele objecten over naar het Egyptisch Museum in Caïro om ze daar te beschermen tegen plunderaars. Ook was hij de eerste die de piramideteksten publiceerde.
Een ander belangrijk detail is dat Maspero verantwoordelijk was voor het samenbrengen van Howard Carter en Lord Carnarvon wat tot de bekende gevolgen leidde.
<Terug naar de inhoudsopgave>
William Flinders Petrie
William Matthew Flinders Petrie (sir) (Charlton, 3 juni 1853 - Jeruzalem, 28 juli 1942) was een Brits archeoloog en egyptoloog.
Petrie begon zijn carrière met het beroep van zijn vader, landmeter.
Op zijn 24ste publiceerde hij over het neolitihische monument Stonehenge, dat hij zeer nauwkeurig had opgemeten.
In datzelfde jaar (1880) reisde hij naar de piramides van Gizeh om deze te bestuderen.
Het werd het begin van een 40 jarig project van studies in Egypte en het Midden-Oosten.
Flinders werkte zeer zorgvuldig en nauwgezet.
Op dat moment was archeologie nog goeddeels het terrein van goudzoekers en avonturiers. Flinders echter zeefde elke schep zand die hij verplaatste, hield zeer nauwgezet zijn vondsten, landmeetkundige coördinaten hiervan enzovoort bij, nummerde en tekende zijn vondsten, archiveerde en catalogiseerde zijn aantekeningen.
Hiermee was hij de grondlegger van de moderne wetenschappelijke archeologie.
In de volgende twee jaar, bij opgravingen in Naukratis en Daphnae legde hij verband tussen specifieke kenmerken van de gevonden potscherven en hun herkomst en datering.
Zo wist hij aan te tonen dat beide plaatsen Griekse handelshavens waren geweest. In de daaropvolgende jaren heeft hij dit systeem van dateren van potscherven verder uitgewerkt. Het is tegenwoordig nog altijd een van de belangrijkste methoden van vindplaats-datering (chronologie).
Een andere door hem ontwikkelde methode was de statistische analyse van vindplaatsen.
Hij was hiermee zijn tijd zo ver vooruit, dat deze methode verder niet gebruikt werd tot rond 1970 hier computers voor konden worden ingezet.
Hoewel hij geen officiële scholing had, werd hij in 1892 tot Edwards Professor of Egyptology aan de University College London benoemd.
Hij heeft meer dan 100 boeken en over de 900 artikelen op zijn naam staan. Zijn belangrijkste boek was waarschijnlijk “Methods and Aims of Archaeology” uit 1904. In 1923 werd hij geridderd. Veel van zijn belangrijke opvolgers zijn door hem opgeleid.
Behalve van onschatbare waarde voor de wetenschap was hij ook nog een zeer schilderachtig figuur.
Bij zijn opgravingen had hij weinig aandacht voor zijn uiterlijk, wat leidde tot een forse verwilderde baard. Om de hitte de baas te blijven liep hij vaak volledig ontbloot. Hier waren zonder twijfel weinig ooggetuigen van.
Hoewel hij veel musea van een onnoemelijk aantal artefacten heeft voorzien, was hij zelf ook fervent verzamelaar.
Hij had waarschijnlijk de grootste privé-verzameling scarabeeën van zijn tijd. Niet dat hij er zelf zoveel vond, maar in die tijd lagen de lokale souvenirwinkels er nog redelijk vol mee. In de begintijd kocht hij er wel 100 per jaar.
Na verloop van tijd verzuchtte hij dat het steeds moeilijker werd om interessante te vinden.
Wel werd de markt nog altijd overspoeld met scarabeeën met de cartouche van Thoetmoses III. Kennelijk heeft die farao de scarabee als een soort propagandamiddel gebruikt.
Tegenwoordig is de export van en handel in dergelijke zaken strikt verboden.
Wat u nu nog in Egypte vindt zijn prullaria en vervalsingen. Dit zou Flinders Petrie goed hebben gedaan. Hij heeft zich er vaak over beklaagd dat Egypte in hoog tempo werd leeggeroofd en vernietigd.
Mummies werden als brandstof voor de stoomtrein gebruikt (citaat uit die tijd "Gooi nog eens een farao op het vuur, die paupers branden voor geen meter."). Mummies werden meegenomen naar Europa voor "unwrapping parties". Mummiewindselen werden gebruikt voor de Amerikaanse papierindustrie. Dit leverde bruin papier op dat populair werd als vleespakpapier.
Na een cholera-epidemie werd dit soort papier verboden. Tempels werden bij bosjes gesloopt om als bouwmateriaal te dienen.
Hij heeft zijn hoofd nagelaten voor wetenschappelijk onderzoek.
Hij was bepaald niet bescheiden en geloofde dat onderzoek van zijn hoofd nader licht op zijn "uitzonderlijke intelligentie" zou kunnen werpen.
Het zou verscheept worden van Jeruzalem naar London maar is ten gevolge van de oorlog zoekgeraakt.
Zijn lichaam is begraven op Mount Zion.
<Terug naar de inhoudsopgave>
Howard Carter
Howard Carter (9 mei 1874 – 2 maart 1939) was vanaf 1899 inspecteur-generaal van de monumenten van Opper-Egypte.
Hij werd wereldberoemd door de ontdekking van het graf van de Egyptische farao Toetanchamon.
Carter deed veel opgravingen in Egypte, waarmee hij begon op 17-jarige leeftijd in 1891.
Hij werkte toen aan de opgraving van Basi Hassan, de graven van de prinsen uit het middenrijk, rond 2000 voor Christus.
Later nam de egyptoloog professor W.M. Flinders Petrie de jonge Carter onder zijn hoede.
In 1899 werd Carter een baan aangeboden door de Egyptische Oudheidkundige dienst. In 1905 nam hij daar ontslag vanwege een conflict.
Verschillende moeilijke jaren volgden, totdat Carter in 1907 werd voorgesteld aan Lord Carnarvon (George Herbert, de 5de Earl van Carnarvon), een amateur egyptoloog die graag de fondsen fourneerde die noodzakelijk waren om Carters werk voort te zetten.
Al gauw kreeg Carter de leiding over alle opgravingen van Lord Carnarvon.
Lord Carnarvon financierde Carters zoektocht naar de tombe van de tot dan toe onbekende farao Toetanchamon, wiens bestaan Carter had ontdekt. Op 4 november 1922 ontdekte Carter de tombe, die de tot dan toe enige niet door grafrovers geplunderde tombe in de Vallei der Koningen in de omgeving van Luxor bleek te zijn.
Op 16 februari van het volgende jaar opende Carter de grafkamer en zag hij voor het eerst de sarcofaag van Toetanchamon.
Na de inventarisatie van alle vondsten trok Carter zich terug uit de archeologie en werd hij verzamelaar.
Carter stierf in 1939 op 65-jarige leeftijd.
De relatief hoge leeftijd van Carter ziet men als bewijs dat Carter niet getroffen is door de vermeende vloek van de farao, die andere leden van de opgravingsploeg zou hebben getroffen.
<Terug naar de inhoudsopgave>
Lord Carnarvon
George Edward Stanhope Molyneux Herbert (26 juni 1866- 5 april 1923) of ook wel bekend als Lord Carnarvon was de vijfde graaf van Carnarvon en is vooral gekend als financier van de opgraving van het Graf van Toetanchamon.
Hij is geboren in Highclere Castle nabij Newbury op 26 juni 1866 en verkreeg de titel lord van Carnarvon in 1890. Daarna huwde hij met Almina Victoria Maria Alexandra Wombell.
Lord Carnarvon was verzot op wagens en hij durfde vaak te snel rijden.
In 1901 werd hij echter het slachtoffer van een verkeersongeluk. Hij overleefde het, maar verkeerde in slechte gezondheid en zijn arts raadde hem aan om Engeland met zijn koude vochtige klimaat te verlaten en in te ruilen voor warmer gebied.
Begin van Archeologie
Zo kwam Lord Carnarvon in Egypte terecht waar hij zich echter begon te vervelen en als tijdsverblijf begon hij zich te verdiepen in de archeologie. Hij kreeg een concessie om in Thebe op zichzelf opgravingen te verrichten, maar vond bedroevend weinig. Hij ziet in dat hij de hulp nodig had van meer ervaren archeologen en zo wendt hij zich tot Howard Carter.
Carnarvon zal zijn opgravingen financieren en ze richten zich op de westelijke oever van Thebe.
Ze ontdekken onder andere het graf uit de 18de dynastie en in een ander graf vinden ze twee tabletten , waarvan één de beroemde Tablet Carnarvon 1 handelt over de verdrijving van de Hyksos door koning Ahmose.
Daarnaast vinden ze nog enkele privégraven.
Daarna zouden ze nog aan het werk gaan in de Nijldelta, waar ze echter weinig succes behaalden.
Ze wilden echter in de Vallei der Koningen werken, maar konden niet doordat Theodore Davis de concessie van had. In 1915 geeft Davis zijn concessie echter op omdat hij er van overtuigd is dat de Vallei der Koningen leeggehaald was. Carnvarvon en Carter halen de concessie binnen, maar kunnen door Wereldoorlog I pas in 1917 beginnen met de opgravingen in de Vallei der Koningen.
Toetanchamon
Hun opgravingen in de Vallei der Koningen zijn vooral gericht op farao Toetanchamon, van wie al reeds enkele artefacten waren gevonden in de vallei.
Zes seizoenen lang groef Carter de vallei systematisch af zonder iets te vinden. De dure opgravingen ontmoedigen Carnarvon en hij raakt steeds meer van overtuigd dat de vallei uitgeput was.
Carnarvon besloot de financiering voor het onderzoek stop te zetten en brengt Carter daarvan op de hoogte. Carter is echter zeker het graf te vinden en slaagt erin Carnarvon te overtuigen om nog één werkseizoen te financieren.
Enkele dagen nadat Carter terugkeerde hadden zijn arbeiders echter op enkele treden gestoten.
Carnarvon wordt verwittigd en twee weken later arriveerde hij op de site met zijn dochter Evelyn Herbert. Ze ontdekten dat de zegels nog ongeschonden waren en konden de naam Toetanchamon ontcijferen, waardoor ze nu zeker waren dat ze het het graf van Toetanchamon hadden ontdekt.
Op 26 november 1922 openden ze het graf en stootten er op rijke vondsten en de mummie van de farao.
Lord Carnarvon zou echter niet lang kunnen genieten van de publiciteit.
Hij werd gebeten door een mug en de muggebeet was beginnen ontsteken. Hij kreeg hoge koorts en werd uiteindelijk teruggebracht naar Engeland, maar ondanks alle medische hulp stierf hij in de morgen van 5 april in het jaar 1923.
Vloek van de farao
Zijn dood was aanleidig voor een massahype waarbij men geloofde dat Carnarvon was getroffen door de vloek van de farao. Mede doordat verschillende andere leden van de expeditie een vroege dood leden, haalde het verhaal de wereldpers.
Er werd echter voorbijgegaan aan het feit dat Carnarvon een zwakke gezondheid had en dat de meeste leden van de expeditie een lang leven leden.
<Terug naar de inhoudsopgave>
Jürgen von Beckerath
|
Jürgen von Beckerath (geboren op 19 februari 1920) is een prominente Duitse Egyptoloog.
Hij is een productieve schrijver die talloze artikelen heeft gepubliceerd in kranten/magazines zoals o.a. “Orientalia”, “Göttinger Miszellen” (GM), “Journal of the American Research Center in Egypt” (JARCE), “Archiv für Orientforschung” (AfO) en “Studien zur Altägyptischen Kultur” (SAK).
Samen met Kenneth Kitchen wordt hij gezien als één van de autoriteiten op het gebied aangaande het Nieuwe Rijk en de Derde Tussenperiode van Egypte.
Zijn vele, populaire publicaties in het Duits omvat o.a. Handbuch der Ägyptischen Königsnamen, 2de editie (Mainz, 1999) en Chronologie des Pharaonischen Ägypten of "Chronology of the Egyptian Pharaohs," MÄS 46 (Philip von Zabern, Mainz: 1997), welke wordt beschouwd als een van de beste en meest uitgebreide boeken over de chronologie van het oude Egypte en zijn diverse farao’s. |
In 1953, heeft hij persoonlijk de “De teksten van de Nijlkade” te Karnak geïnspecteerd en gedocumenteerd, voordat deze permanent verloren gingen of beschadigd werden als gevolg van erosie.
Gedurende zijn academische carriere, Beckerath has maintained a high scholarly standard in his publications and articles and dispelled many previously held assumptions or beliefs by meticulously analyzing the original evidence. Bijvoorbeeld, in een GM 154 (1996) krant, publiceerde hij over de bestudering van een nauwelijks bekende stele uit zijn privë bezit, welke is gedateerd aan het jaar 22 van de regeerperiode van Osorkon II en die vaak een Jubilee stele werd genoemd door geleerden (GM 154, pp.19).
Beckerath onhulde echter, dat dit document geen melding maakt van een Sed festival of van Jubilee festiviteiten voor Osorkon II in dit jaar zoals men zou verwachten als hij inderdaad zo’n feest had gehad in die tijd. In plaats daarvan demonstreert Beckerath dat de tekst op de stele gewoon simpel te lezen is als: Regeringsjaar 22 onder de Majesteit van de Koning van Boven en Beneden Egypte, Usermaatre Setepenamun(ie: Osorkon II), zoon van Ra, de Verschijning van de geliefde Osorkon Meryamun in de aanwezigheid van de godheden Osiris, Horus en Isis.(GM 154, p.20). Osorkon II wordt getoond op de stele op het moment van zegening door deze Goden.
Met andere woorden, het document is enkel een volkomen gewone stele die de koning afschilderd voor deze drievuldigheid van.
Beckerath merkt passend op dat het nieuwe newijsmateriaal serieuze twijfel oproept omtrent het idee dat de beschadigde datum van het Jubileum Sed in Osorkon II Festival Bubastis Zaal als Jaar 22 zou moeten worden gelezen, eerder dan Jaar 30 van de regeerperiode van deze farao (de laatstgenoemde lezing is mogelijk met wat restauratie van het beschadigde cijfer) zoals Edward Wente noteerde in zijn overzicht JNES uit 1976 van het Tipe boek van Kitchen
De analyse van Beckerath ondermijnde zo de conventionele mening dat deze koning vierde zijn Sed festival in zijn 22ste jaar en stelt dat Osorkon II waarschijnlijk zijn eerste feest pas in zijn 30ste Jaar vierde.
Traditioneel, in Egypte, werden de Feesten van het Sed Jubileum gehouden in het 30ste Jaar van de regeerperiode van een koning.
Zoals uit de praktijken van andere koningen van de 22ste dynastie zoals Osorkon I, Sheshonq III en Sheshonq V blijkt.
In een ander artikel "Zur Datierung des Papyrus Brooklyn 16.205" in GM 140 (1994), pp.15-17, argumenteerd professor Beckerath dat "het 49ste regeringsjaar van een koning gerefereerd aan in Pap. Brooklyn 16.205 [welke] over het algemeen wordt toegeschreven aan Sheshonq III van de 22ste dynastie" en afkomstig is van een mummie verband uit Deir el-Bahari zou in plaats daarvan gedateerd moeten worden aan het jaar 49 van de 21ste dynastie koning Psoesennes I omdat "het onwaarschijnlijk is dat privë personen uit Boven Egypte (zouden) refereren aan dit late jaar van Sheshonq III.".
Het is bekend dat Sheshonq III de effectieve controle over Boven Egypte kwijt raakte na zijn 8ste regeringsjaar toen Padibastet I, zichzelf aankondigde als koning.
Alle vermeldingen aangaande Sheshonq III na zijn 8ste jaar in Boven Egypte zijn geassocieerd met de dienende Hoge Priester van Amon, Osorkon B. Na de ontdekking in 1993 van een nieuwe Tanite koning genaamd Sheshonq IV die over Egypte heerste voor minimaal 10 jaar in de 13-jarige interval tussen jaar 39 van Sheshonq III tot jaar 1 van Pami, Kenneth Kitchen accepteerde von Beckerath’s voorstel in de introductie van de laatste editie van zijn boek, 'The Third Intermediate Period of Egypt (c.1100-650 BC).' Kitchen schrijft dat deze nieuwe koninklijke regeling (ie: Sheshonq III->Shoshenq IV->Pami) betekent dat "Papyrus Brooklyn 16.205 van Jaar 49 gevolgd door jaar 4 moet nu worden toegeschreven aan de tijd van Psoesennes I en Amenemopet en niet aan Shoshenq III en Pimay. [ie. Pami] (cf.103, §83 onderaan)" (Kitchen, TIPE 1996, p.xxvi)
Beckerath verdedigd ook de visie dat Sheshonq II genoot van een onafhankelijke regering te Tanis in zijn boek “Chronologie des Pharaonischen Ägypten”. Deze visie word gesteund door Dautzenberg als ook door andere geleerden.
<Terug naar de inhoudsopgave>
Kenneth Kitchen
Professor emeritus aan de Universiteit van Liverpool. Een van de belangrijkste Egyptologen ter wereld hij heeft meer dan 250 boeken en artikelen gepubliceerd.
Expert in de chronologie van de Derde Tussenperiode.
<Terug naar de inhoudsopgave>
Zahi Hawass
Zahi Hawass (Damietta, 28 mei 1947) is een Egyptisch egyptoloog.
Hij verwierf vooral bekendheid met zijn onderzoek naar Toetanchamon en in zijn functie als manager van het plateau van Gizeh.
Tevens staat hij bekend als een fervent tegenstander van piramidologie, de pseudowetenschappelijke uitleg van de Egyptische piramiden.
|
Zahi Hawass |
Opleiding
Hawass begon zijn carrière als archeoloog.
Deze studies voltooide hij aan de universiteit van Alexandrië in 1967, met als specialisatie de Grieks-Romeinse archeologie. In 1980 behaalde hij in Caïro zijn diploma van egyptoloog.
In 1983 voltooide hij zijn master aan de universiteit van Pennsylvania.
Maar Hawass wou meer en promoveerde in 1987, eveneens in Pennsylvania.
Carrière
Hawass was verschillende malen inspecteur op verschillende archeologische sites, zoals Edfu (1969), Aboe Simbel (1973) en Gizeh (1974).
Van 1974 tot 1979 was hij zelfs hoofdinspecteur op de site van Gizeh.
Van 1987 tot 1997 was hij directeur van de site van Gizeh. Nadien ging hij werken bij de overheid.
Vanaf 2002 tot nu is hij secretaris-generaal van de Hoge Raad voor Antiquiteiten.
Hawass leidde ook verschillende opgravingen, zoals bij de Sfinx en in de piramide van Cheops.
Daarnaast maakt Hawass zich al jarenlang sterk om zoveel mogelijk Egyptische antiquiteiten van over de hele wereld terug te halen naar Egypte.
Veel archeologische schatten zijn vooral in de 19de eeuw 'geroofd' door de toenmalige grote westerse mogendheden. Zo zijn de obelisken die in verscheidene westerse hoofdsteden staan afkomstig uit het oude Egypte.
In 2002 werd Hawass benoemd tot secretaris generaal van de Supreme Council of Antiquities.
Toetanchamon
Op 5 januari 2005 kreeg Zahi Hawass de kans om een CT-scan te maken van de mummie van Toetanchamon.
Na aanvankelijke problemen (zo crashte de computer en dat bracht het team in tijdnood) kon men toch een digitale reconstructie maken van de mummie.
Op basis van die informatie hebben forensische experts een reconstructie kunnen maken van het gezicht van Toetanchamon en heeft men de vermoedelijke doodsoorzaak vastgesteld: een breuk aan de knie en koudvuur.
<Terug naar de inhoudsopgave>
Mark Lehner
Professor in Egyptische Archeologie aan het Orientaalse Instituet, Universiteit van Chicago en een vennoot in het onderzoek aan het Harvard Semitisch Museum.
1979-83 leider van het Sphinx en de Isis Tempel Project.
Sinds 1984 Directeur van het in kaart brengen van het Giza Plateau Project.
Pionierswerk verricht in het computeriseren van de reconstrutie van de Sphinx en het Giza plateau.
<Terug naar de inhoudsopgave>
Christian Jacq
Christian Jacq (bij Parijs, 28 april 1947) is een Frans schrijver en egyptoloog.
Op jonge leeftijd raakte hij gefascineerd door het Oude Egypte.
Hij las het boek History of Ancient Egyptian Civilization van Jacques Pirenne en besloot egyptoloog te worden.
Ook wilde hij graag schrijven over Egypte. Op zijn achttiende had hij al acht boeken geschreven.
Samen met zijn vrouw richtte hij het Instituut Ramses op.
Dit instituut wil alle historisch waardevolle sites in Egypte fotografisch vastleggen, zodat die voor het nageslacht bewaard blijven, terwijl ze anders voorgoed verloren zouden gaan.
Christian Jacq heeft een doctoraat in egyptologie aan de Sorbonne.
In Nederland is Christian Jacq bekend van de vijfdelige Ramses-serie. Hierin wordt, sterk geïdealiseerd overigens, het leven van farao Ramses II geportretteerd in romanvorm.
De boeken van Jacq worden uitgeven bij uitgeverij Luitingh-Sijthoff.
Ook bekend is de trilogie De Rechter van Egypte en de vierdelige serie De Lichtsteen.
In het Nederlands is ook het boek De Zwarte Farao uitgegeven.
<Terug naar de inhoudsopgave>
Otto Schaden
Otto J. Schaden is een Amerikaanse Egyptoloog, werkzaam voor de universiteit van Memphis, die momenteel als Field Director actief is in de graftombe van Amenmesses in de Vallei der Koningen te Luxor.
Schaden werkt al enkele decennia in de Vallei der Koningen.
In 1972 werkte hij aan de schoonmaak en restauratie van graf WV 23 (Ay)
Later vervulde hij dezelfde taken in graf WV 24 (onbekend), graf WV 25 (onbekend) en graf DK 10 (Amenmeses).
In 2006 ontdekte een team onder leiding van Schaden het graf DK 63.
Deze tombe is van vijf onbekende mummies, maar nog vrijwel volledig intact.
Het was de eerste ontdekking van een graf in de vallei sinds de ontdekking van het graf van Toetanchamon door Howard Carter in 1922.
<Terug naar de inhoudsopgave>
Bob Brier
Bob Brier is een Egyptoloog en een professor in de filosofie aan de Post Campus van de Long Island University.
Dr. Brier werd de eerste persoon in 2,000 jaar die een menselijk lijk ging mummificeren op de oude Egyptische manier. Dit onderzoek van een onderwerp van een National Geographic televisie special.
Dr. Brier is tevens de gastheer van de serie op “The Learning Channel”, The Great Egyptians.
Hij is de schrijver van “Ancient Egyptian Magic” (1980), “Egyptian Mummies” (1994), “Encyclopedia of Mummies” (1998), “The Murder of Tutankhamen: A True Story” (1998), “Daily Life in Ancient Egypt” (1999), en talloze wetenschappelijke artikelen.
<Terug naar de inhoudsopgave>
|